1991 Indonesie: Sumatra

Vrijdag 29 juni 1991: MEDAN – ERASTAGI

Onze eerste echte Indonesië-dag breekt weer vroeg aan. Om half zeven staan we naast de bedden. Beetje opfrissen, spulletjes inpakken en ontbijten (ook hier: 4 toast met jam en koffie). Iedere dag hetzelfde ritueel met dit verschil dat het vorig jaar meestal een kleine drie uur kostte, nu slechts een uur.

Ik voel me niet echt optimaal. Deze nacht heeft ook maar 5 uur geduurd, de vorige nog minder. Vroeg opstaan heeft in de tropen veel zin. In de ochtend is het nog relatief koel. Ach, hetzelfde verhaal als in Thailand. We moeten de komende week alleen nog in het ritme komen.

Vrij snel rijden we om 8.00 uur Medan uit. Het is wel druk, maar na een uur wordt het rustig. We fietsen door dichtbegroeide jungle. Palmen, typische tropische planten, veel bamboe en al snel zorgt de zon voor kletsnatte T-shirts. Van alle kanten worden we toegeroepen, kindertjes langs de kant, bestuurders van stinkende vrachtwagens en de mensen in de overvolle bussen. En allemaal zegen ze hetzelfde: “Hello mister”, “Goodmorning Sir”. Nu vinden we het nog leuk en beantwoorden hun enthousiasme met “Helloooo!”

We stoppen even bij een stal om water te kopen. Onmiddellijk staan 10 Indonesiërs rondom ons heen. Ze zeggen bijna allemaal niets. Een of twee vragen wat. Zo gauw er een kaart tevoorschijn komt kijken ze allemaal mee. Ja, het circus trekt weer rond. Het is goed bedoeld, maar soms zitten we niet op al die aandacht te wachten.

Een ogenschijnlijk korte klim kondigt zich aan. Kleinste verzet, handen bovenop het stuur. Het is net als de vorige twee jaren. Blik op oneindig en dan maar klimmen en na iedere bocht hopen dat ik er ben.

Maar nu schijnt de zon van bovenaf op onze lijven. Het tropenpetje hebben we op om een zonnesteek te voorkomen. Het houdt het hoofd alleen letterlijk koel. Het is voor mij inspannend fietsen. Het wegdek is verre van ideaal geasfalteerd. Soms gapen er van die gaten voor m’n wielen dat ik goed geconcentreerd moet sturen om slagen in het wiel of het kapot stoten van een band te voorkomen. Vrachtwagens en autobussen scheuren zo nu en dan rakelings langs me heen, zeker wanneer twee elkaar trachten te passeren.

Kortom, het is lastig klimmen. Bij een tentje kopen we een paar bananen, een veilige manier (pelvrucht) om vitamientjes binnen te krijgen. Ze verkoopt ook vleermuizen en aapjes voor consumptie. Gekooid en geringd wachten ze op hun dood. In Europa is het met dieren niet veel anders gesteld. Voor ons is het leuk om vleermuizen van dichtbij te bekijken. Ze hangen aan hun pootjes naar beneden. De vleugels strekken ze soms uit. De lijven hebben wel wat weg van muizen. Na dit korte intermezzo moeten we door. De klim moet bedwongen worden. We weten alleen niet hoelang het nog duurt. Eindeloos lijkt het wel. Met maar 8 kilometer per uur trap ik m’n weg naar boven, slingerend over het asfalt om oneffenheden te ontwijken. Minuut na minuut, ik tel ze af. Met de mode-knop van de computer speel ik teveel om te zien hoe ver we al zijn. Een slecht teken voor mezelf, ik geniet niet echt en denk soms: “Is dit nog vakantie”?

Nee, vandaag is het waardeloos. Terwijl metertje na metertje verstrijkt begin ik me slechter te voelen. De hitte, de steile weg, de weinige uurtjes slaap de laatste twee nachten, geen substantieel eten (altijd wit brood of crackers) nee, het lukt gewoon niet. Ik baal, de eerste dag zou klimmen worden, dat had ik wel gelezen, maar niet op deze manier.

Tien kilometer verder (dik een uur fietsen!) treffen we elkaar weer. Ook Peter heeft een off-day. Gelukkig, want dan heb je een beetje steun aan elkaar. We lunchen ergens onder een afdak en vervolgen onze weg naar boven. Het is al drie uur. We hebben pas 50 kilometer afgelegd. Nog zo’n 20 zullen er gereden moeten worden om de tocht naar Berastagi te volmaken.

Naarmate wij hoger komen wordt het kouder en de lucht wordt dreigend grijs. Na 53 kilometer fietsen, waarvan 25 geklommen is Peter het zat. Hoe lang zal het nog duren? Hij stelt voor een auto aan te houden. Fietsen erin en meerijden tot Berastagi. Ik ben meteen voor het idee gewonnen. Dit is gekkenwerk. Daarbij willen we er vanavond vroeg in om slaap in te halen om fit te zijn voor de volgende dag. Als we de dag volfietsen komen we laat aan, raken vermoeid, liggen dan pas laat in bed, kortom we gaan achter de feiten aanlopen. En daarbij, het is ook nog vakantie. Ik heb wel eens meer kilometers lang tegen m’n zin in gefietst, maar het is nooit zo erg geweest als nu.

Een pick-up stopt, de fietsen worden achterin gepropt en ook wij nemen in de laadbak plaats, samen met twee Indonesische jongens. We hebben goed gekozen. De klim zou ons nog zeker 3 uur gekost hebben. We kunnen weer lachen. Het is vijf uur en we staan voor een guesthouse in Berastagi. De kamers zien er netjes uit. De fietsen krijgen een veilig plekje en wij kunnen ons opfrissen op onze badkamer met mandi. Het is wel leuk om te vertellen hoe een badkamer er in Indonesië uitziet……..

Met een grote bak schep ik water uit de mandi en gooi dit over me heen, zeep me in en herhaal dit ritueel. Ik moet zeggen, het frist enorm op. Schone kleren kunnen aangetrokken worden. Nou ja, schoon, de zweetgeur, het muffe is eruit gewassen. Alle vlekken van stof, olie en zout zitten er nog op. We doen even een dutje en lopen vervolgens het stadje Berastagi in. Het stelt niet veel voor. Een hoofdstraat met wat zijstraatjes en een hele hoop mensen. Een werkt, vijf staan te kijken. Nee, in Thailand, was dat toch anders. Die waren bezig, misschien niet altijd efficiënt, maar ze doen wat.

We eten Nasi Goreng en drinken nog wat beneden in ons guesthouse. Om half tien liggen we horizontaal binnen de muren van onze klamboe. Morgen zal het weer klimmen worden naar het Toba Lake. Vandaag zijn we tot 1.300 meter gekomen. Overigens is het klimaat op grotere hoogte veel beter te verdragen. Vandaag was het soms fris wanneer de wind over m’n kletsnatte rug ging. Het zal morgen wat temperaturen betreft veel beter fietsen zijn.

Afstand: 53,7 kilometer

Zaterdag 30 juni 1991: BERASTAGI – PRAPAT

Om het ritme op te pakken staan we om half zeven naast onze bedden. Vannacht was het fris. Geen wonder, we sliepen op 1.300 meter hoogte. Halverwege de nacht heb ik een deken onder de klamboe doorgetrokken.

Een heerlijk ontbijt wordt voor ons geserveerd. Geroosterd brood met daarop stukjes banaan, weer eens wat anders dan jam en wit brood. Aan het begin van Berastagi ziet een Tourist Information. Nou ja, ze hebben geeneens een kaart van Berastagi. We krijgen wel een oude vergeelde kaart van Noord-Sumatra mee. Zo eentje die vroeger op de lagere school gebruikt werd om ons topografische kennis bij te brengen. “Holland, Holland?” “Gulden, Gulden!”. Jammer, we hebben niets. In ieder geval weten we weer iets meer.

Hier moeten we alles zelf uitvinden. De Travel Survival Kit is het beste reisboek dat bestaat. Het geeft tot in de meest kleine gehuchten informatie over overnachtingsmogelijkheden, eetgelegenheden, vervoer, geschiedenis en meer. De informatie die voor fietsers zo belangrijk is (hoe is de weg, wanneer klimmen, wat zijn de stijgingspercentages, is het druk?) is er maar mondjesmaat in te vinden. Terecht natuurlijk, het is geen fietsgids! We moeten het dus doen met de Travel en de informatie, vaak onbetrouwbaar, van de locals. Ach, het heeft ook wel wat, ook al komen we soms voor vervelende verrassingen te staan, net als gisteren.

Onder een bewolkte koele lucht begint de fietstocht goed met een afdaling naar Kabanjahe. Het is weer zo’n typisch gehucht, wat honden, kippen, koeien en katten, een paar krotten, niets doende Indonesiërs en “hello mister” roepende kinderen. We sjezen er doorheen.

Hierna gaat de weg up and down, zoals aan ons verteld. Het is best prettig fietsen. De weg is niet slecht, het is lekker koel en het landschap komt best aantrekkelijk over. De eerste 40 kilometer zijn voorbij voordat we er erg in hebben en we lunchen even later in Saribudolok. Lunchen in Indonesië is nog primitiever dan in Thailand. In Thailand was langs de weg altijd wel wat te krijgen. Een ananas, koel water, soms wat frisdrank, het maakte lunchen aangenaam. In Indonesië is het anders. Langs de weg is weinig te krijgen. Lauw water, biscuits en gesuikerde crackers. Daar moeten we het dan maar mee doen.

Een vreselijk stuk fietsen begint, vooral voor mij. De weg is zo slecht dat normaal fietsen niet mogelijk is. Puntige stenen, diepe kuilen, veel grind. Nee, ik moet oppassen, een lekke band heb ik zo. Peter is hier met z’n mountainbike zeer duidelijk in het voordeel. De dikke banden denderen overal wat makkelijker overheen. Geconcentreerd probeer ik ieder gevaar te ontwijken. Het gevolg is dat ik van links naar rechts slinger om de weg van de minste weerstand te vinden. Het lukt allemaal aardig maar de snelheid komt niet uit boven de 10 kilometer per uur. Soms passeert een volgepropte bus of stinkende vrachtwagen me. Ze trekken daarbij zulke stof- en rookwolken achter zich op dat het zicht me ontnomen wordt, om over het stof in de ogen maar niet te praten.

Het fietsen zelf is ook inspannend. Omhoog in het kleinste verzet. Omlaag staande op de trappers om niet met het volle gewicht een kuil in te rijden. De fiets wordt hier duidelijk op z’n sterkte getest en hij houdt zich uitstekend. Na 10 kilometer staan de velgen nog steeds recht onder de fiets. Dit geploeter vreet energie. In m’n schouders en armen voel ik duidelijk een vermoeidheid van de vele schokken die ze hebben moeten opvangen. Ook de benen beginnen te zeuren.

Na het gehucht Purba leidt een relatief goed geasfalteerde weg ons naar de eerste kennismaking met Lake Toba. Het is niet spetterend, want door de grijze lucht is het meer amper te onderscheiden van de lucht en de omringende bergen. Alleen de contouren geven aan hoe de verhoudingen liggen. Een fikse klim start, een afdaling volgt. We staan bij een (hoe is het mogelijk) wegwijzer. Berastigi 75 km., Tigana 7 km. Prapat 40 km. In veertig kilometer doorfietsen hebben we geen zin, maar navragen leert ons dat in Tigana geen hotel of overnachtingsmogelijkheid is. Daar sta ja dan met 10 kleine kinderen die je allemaal aanstaren rond je heen.

Of we willen of niet, we moeten doorfietsen. Tot nu toe hebben we 79 km. afgelegd. Veertig erbij, dat is 119 km. De tweede leuke verrassing van de dag is een feit. We halen water en beginnen zonder veel inspiratie aan de tocht. Typisch Indonesië. De weg is opeens perfect geasfalteerd en de afstand naar Prapat blijkt (nog altijd!) 30 km. te zijn. Het klopt hier gewoon niet. Een doorgaande weg is dan slecht, dan weer goed, dan bijna niet te berijden. Onderweg stond een wals haast vastgeroest aan de weg precies waar het slechte wegdek begon. Gelukkig mogen we heerlijk afdalen. Met veertig kilometer per uur laat ik me naar beneden vallen. Geen hobbeltje in het wegdek, ik waan me in Europa. En dan …….., het wordt misschien saai……… kuilen, gaten, scherpe stenen.

De natuur is schitterend, vaak mooier dan Thailand. Maar wij denken maar aan één ding: hoe komen we zo snel mogelijk in Prapat. Eindelijk, na een tocht van 35 kilometer met veel hobbels en kuilen dalen we langs Lake Toba af naar Prapat. Verrassing nummer 3. In Prapat vindt één of ander festival plaats, het ziet zwart van de mensen. Alles en iedereen roept naar ons, staan we stil worden we weer omringd. De wetten van Murphy blijken ook hier te gelden. Alles wat mis kan gaan, gaat mis op het meest verkeerde moment. In het centrum zijn alle hotels vol. Twee Nederlanders raden ons aan de boot naar de overkant van Lake Toba te nemen. Er moet op Samosit eiland nog wel iets te vinden zijn. Ik pers me met de fiets door een menigte mensen heen om bij de boot te komen. De boot is vol. De volgende vertrekt om 19.00 uur. Maar dat geloven we niet. Het lijkt ons niks en een half uur later vinden we een hotel aan de rand van Prapat. Een kleine kamer met gemeenschappelijke mandi voor 40.000 roepia. Het is veel, maar het kan ons niks schelen. We hebben een bed en een dak boven ons hoofd en kunnen tenminste horizontaal gaan.

Na ons allebei schoon gekledderd te hebben lopen we het drukke Prapat in om wat de eten te vinden. In een of ander redelijk uitziend restaurant gaat een wens van mij in vervulling. Een heerlijk gekoelde Coca Cola glijdt naar binnen. Oh, wat heb ik hier naar verlangd. Een Nasi Goreng vult de magen. Om elf uur vallen de ogen dicht na deze vermoeiende dag.

Afstand 115,1 kilometer

Zondag 30 juni 1991: RUSTDAG IN PRAPAT

Wanneer om half negen de ogen zich definitief openen weten we dat we vandaag kunnen uitrusten van de vermoeienissen van gisteren. In de drukste straat van Prapat vinden we een ontbijt. Ook een gezellig hotel is snel geregeld. In no time verlaten we het ongezellige en belachelijk dure Marina Hotel om onze intrek in het Riris Inn te nemen. Wel aan de drukke straat met een hoop toeterende auto’s en schreeuwende mensen, maar met degelijke kamers en een plezierig dakterras en een mooi uitzicht op Lake Toba. Even later zitten we allebei heerlijk te schrijven. Beneden ons het geschuifel van mensen, voor ons het schitterende Lake Toba omringd door hoge bergen.

De zon schijnt, maar de wind verkoelt. Een echt vakantiegevoel overrompelt me. Heerlijk om een dag helemaal niets te hoeven doen. Soms staar ik gewoon wat voor me uit en geniet. Wat is leven toch leuk. Vroeger vond ik de wereld groot en ongrijpbaar. Nu de zon hier bijna loodrecht naar beneden schijnt en de schotels naar boven wijzen zie ik dat heel anders. Vorig jaar in Canada bekroop me ook al zo’n gevoel.

Door wat van de wereld te zien is mijn blik wel verruimd. Bijna vijf miljard mensen op aarde. Allemaal (?) op zoek naar een gelukkig leven, de westerse consumptiemaatschappij als ideaal. Het moet toch nog een keer fout gaan. Ontevredenheid en jaloezie, van die typische slechte eigenschappen van de mens, zullen de oorzaak zijn. Geschiedenis kan ons veel leren.

Maryse in Amerika, Govert, pappa en mamma in Nederland. Wanneer ik rijst naar binnenwerk hebben zij in Nederland de lunch net achter de rug en als ik de klamboe in kruip staat Maryse op om aan een nieuwe dag te beginnen. De zon hier is dezelfde bol als in Nederland. Ach, het zijn zo maar wat gedachtenspinsels die in me op komen. Misschien zie ik het morgen allemaal weer anders. Maar de wereld fascineert me. Dag en nacht bewonder ik het leven wat er plaatsvindt. Dat is het leuke van deze vakantie. In relatief kort tijdsbestek maken we kennis met drie volken met ieder hun typische eigenschappen. De arme maar trotse en vriendelijke Thai, de efficiënte Singaporians, de rommelige en ongeorganiseerd levende Indonesiërs. Wat een vakantie!

De afgelopen drie dagen zijn vermoeiend geweest. Heel weinig slaap en veel zware kilometers fietsen. Ik voel het aan m’n lichaam. Een paar uurtjes plat na een heerlijke mie-goreng kan geen kwaad. Het is pas vijf uur in de middag wanneer ik wakker word. De spierpijn van gisteren is langzaam weggeëbd. Vrijwel direct zit ik weer driehoog op het terras en geniet van alles dat rondom me heen plaatsvindt. De gezellige drukte beneden, een zon die langzaam in de “zee” verdwijnt. Een dag als deze is heerlijk. Gelukkig hebben we tijd voor Sumatra. Het fietsen is een stuk inspannender maar we hebben voldoende tijd om eens een dagje ergens te blijven. Ik bestudeer de Travel Survival Kit om zo goed mogelijk voorbereid de volgende dag in te gaan.

We eten onze inmiddels gebruikelijke Nasi Goreng en slijten de laatste uren van de dag op het terras. Het getoeter van de auto’s en het gescharrel van de mensen blijft. Nog even snel een leuk voorvalletje. Ik bestel twee Coca Cola’s. De jongen die het brengt laat drie briefjes van duizend zien. Ik geef er een van vijfduizend en krijg de drie van hem terug. Ik begrijp het niet maar vind het wel komisch.

Maandag 1 juli 1991: PRAPAT – BALIGE

Om half zes wordt op de deur geklopt. Oh ja, we hadden het ontbijt zo vroeg besteld. Buiten is het nog helemaal donker, maar het straatleven begint al. Vannacht heb ik amper geslapen. Omdat we de kamer aan de voorkant hadden aan de drukste straat van Prapat was het een lawaai van jewelste. Het maakt niet uit. Gisterenmiddag heb ik heerlijk geslapen en ik voel me nu opperbest.

We hadden om “four toast” per persoon gevraagd. Dit is opgevat als vier ontbijten per persoon. Zo zitten we dus heerlijk op het terras bij een opkomende zon te genieten van koffie, thee, een eitje en meer dan acht sneden brood (zoals altijd wit). Een betere start van de dag is niet denkbaar. We hijsen de fietsen naar beneden en rijden de eerste kilometers op de Trans Sumatra Highway. Het is meteen klimmen. De weg is drukker, maar uitstekend geasfalteerd en ook de stijgingspercentages zijn alleszins vriendelijk te noemen.

Indonesië laat zich nu echt van haar ware kant zien. Een zon, akkers en in de verte de bergen. De akkers worden bewerkt. Wat ossen met grote horens dwalen er doelloos doorheen. Overal langs de weg staan Batak-huizen. Puntige daken met een soort halve cirkel als nok. Het geeft de huizen een typisch karakter met de hoog oplopende dakpunten. Na het geklim zoeven we door een vruchtbare vallei. Omdat de dag zo vroeg begon en de af te leggen afstand niet al te groot is, kunnen we af en toe stoppen om te genieten van de omgeving. Op een betonnen plaat boven een greppel waarin water stroomt (irrigatie?) rusten we uit van de eerste 40 kilometers.

Ik heb het al gezegd. Eten in Indonesië is gek genoeg niet de leukste kant van de vakantie. Eigenlijk staan we de hele dag op water en brood! ‘s-Ochtends met koffie, ‘s avonds gebakken rijst met wat fris. Ook nu proberen we een pak crackers naar binnen te werken. Het is zo droog dat de bidons gevuld met water vaak aangesproken worden. Een gekoelde Coca Cola is voor mij het hoogtepunt van de dag. Nasi Goreng zonder vlees is ook wel lekker.

Al om twaalf uur rijden we Balige binnen. We hadden het ons duidelijk anders voorgesteld. Een plaatsje direct aan het Toba meer en daarbij goed bereikbaar door de Trans Sumatra Highway die er dwars doorheen loopt. Niets hoor. Gewoon een gehucht. Een straat met wat toko’s en restaurants (nou jà!). Een paar zijstraten en dan heb ik Balige echt wel besproken. Ook aan het meer is niets te beleven. Een paar schreeuwende kinderen, rondlopende zwijnen en wat zenuwachtige hanen. Tja, daar sta je dan met de middag nog voor je. We vinden een heerlijk losmen met een aardig dakterras en ploffen heerlijk op de bedden neer.

Het is half twee wanneer we voor de verandering Nasi Goreng bestellen in een uit golfplaten opgetrokken eetgelegenheid. De lucht van de vergassers onder de wadjang doet sterk denken aan vorig jaar toen ik iedere dag een potje kookte op mijn petroleumvergasser. Een bord Mie Goreng volgt. Het smaakt allemaal best. Het is in ieder geval beter dan de droge crackers. Aan “eetparadijs” Thailand (altijd gekoeld water langs de weg en meer gevarieerd eten) denken we al niet meer.

Op de markt onder grote Batak-daken kopen we een ananas. Het barst er van de vliegen en een rottingsgeur ontneemt me de lust om ook maar iets te kopen. Kippen wachten volgepropt in rieten manden tot hun koppen eraf gehakt worden. Het dier is ondergeschikt aan de mens.

De hoop op een gezellig plekje aan het water om wat te lezen en te schrijven is inmiddels volledig de grond in geboord. Op het dakterras schillen we de ananas en hangen wat rond. Ondanks dat we ons in een afgelegen dorp bevinden vervelen we ons geenszins. Tegen zessen barst noodweer los. Bij bakken komt het water naar beneden zetten. Alsof de aarde verpletterd moet worden. Bliksem met enorm geflits en gedonder maken het beeld compleet. De wind doet de rest. Genietend van dit schouwspel schrijven we onze dagboeken vol onder een veilig afdak.

Ik verbaas me erover dat ik me op een dag als deze kan vermaken met maar enkele activiteiten. Maar het is heerlijk zo’n vakantie als deze. Vroeg opstaan, de zon zien opkomen, genietend van het landschap Indonesië op me in laten werken. Rondlopen in een dorp waar geen blanken zijn en waar niks te beleven is. In de stromende regen wat lezen en schrijven. Twee rollen biscuit als avondmaaltijd. Morgen fietsen we naar Sibolga aan de Indische Oceaan. Een tocht van 115 kilometers. Daarom, vroeg erin om morgen volledig fit om half zes op te staan. Wie weet word ik nog eens een ochtendmens! Op deze manier op vakantie, net als de twee vorige vakanties, ik kan er geen genoeg van krijgen. En het typische is: alleen met mensen die ook zo hun vakantie vieren kan je werkelijk je ervaringen uitwisselen. Dat maakt het ook zo leuk om buitensportbeurzen te bezoeken. Anderen zullen nooit helemaal voelen of zich kunnen voorstellen hoe wij zes weken geleefd hebben.

Afstand: 63,9 kilometer

Dinsdag 2 juli 1991: BALIGE – SIBOLGA

De regen is de hele nacht door gevallen. Ook om 5 uur ‘s nachts hoost het nog. Ik houd mijn hart vast voor de komende dag. Een dag spenderen in dit gat kost echt een dag. Maar wonderwel, onder een bewolkte lucht fietsen we om zeven uur in Balige rond op zoek naar een ontbijt. Wat we vermoeden wordt waarheid. Een (voor ons!) vullend ontbijt is niet te verkrijgen. Zo zitten we dus even buiten Balige ons vol te eten met biscuits en andere vieze koekjes. Op dit soort momenten baal ik van Indonesië. Maar tegelijkertijd geniet ik ook. Ik ben nu eenmaal in een land dat anders is, een Derde Wereldland niet te vergeten!

De weg loopt de eerste 20 kilometer omhoog. Het is lekker koel dus het valt allemaal wel mee. Voor het eerst maak ik echt kennis met de terrasbouw. Niet zo mooi als op de Bali-plaatjes, maar toch leuk om te zien. De rijstvelden bevinden zich in verschillende stadia. Het zorgt voor mooie kleurverschillen, al spreekt het niet echt aan onder de dreigend donkere lucht. Tussen het trappen door krijg ik weer ontelbaar veel keren het “Hello Mister” naar m’n kop geslingerd. Ik reageer al niet meer. Soms gaan ze nog harder schreeuwen, maar dan ben ik reeds voorbij gefietst.

In een of ander vaag dorp kunnen we een betere lunch vinden. Een droog witbrood, een paar geelzwarte bananen, biscuits(!), een Aquawater. Daar moeten we het mee doen. Toch is dat voor fietsen in de tropen best een probleem. Een fietser gebruikt veel energie op een dag en heeft zelfs per nacht een uur meer slaap nodig om fit te blijven. In Europa en Amerika was dit nooit een probleem. Soms vraten we ons daar vol met energierepen, melk, yoghurt, brood, jam, Nutella.

Na een paar kilometer splitst de weg. Wij volgen de Trans Sumatra Highway en lunchen vlak onder een waterval. Met wat kunst- en vliegwerk maak ik het brood met schijfjes banaan klaar. Samen met de biscuits en het water zorgt het toch voor een heerlijke lunch!

Een raar stuk fietsen begint. Wij zijn bijna de enigen op de weg. We hopen op 50 kilometer mee trappend afdalen. Sibolga ligt op zeeniveau, wij zitten nu op 1.000 meter. De weg daalt wel, maar stijgt om de haverklap voor even. Lekker doorfietsen is niet mogelijk. Grootste verzet meetrappen om weer zo hoog mogelijk te komen. Terugschakelen naar een lichtere versnelling heuveltje over, hendeltjes weer naar maximaal klikken. Ook het wegdek is vaak erg slecht. Het maakt het fietsen tot een inspannende bezigheid. Omdat we lager komen stijgt de temperatuur gestaag. Ook het vieze zweten begint weer. Gedurende de laatste 30 kilometer van de lange tocht (totaal dik 115 kilometer) begint het echte door rammen op de pedalen. We rijden van gehucht naar gehucht en de natuur is niet echt mooi. Vooral de dorpjes worden een crime. Alsmaar schreeuwende kinderen, kippen die alle kanten opvliegen en …..de honden! Op de één of andere manier trek ik die vuilnisbakken aan. Wild blaffend rennen ze met me mee. Tot nu toe heb ik één tikje met de schoen op de neus moeten geven om bijten te voorkomen. Verder hebben ze nooit iets gedaan. Maar de combinatie van “Hello Mister”, “where are you going”, moeder de kip met haar kroost, de alsmaar toeterende auto’s, het slechte wegdek, de warme temperatuur, de rothonden maakt me er niet vrolijker op.

Fietsen is een combinatie van een mooi landschap, prettig weer, je vrij voelen en voldoende kunnen eten voor de benodigde energie. Het kan niet altijd ideaal zijn, eigenlijk bijna nooit. Maar alles bij elkaar genomen slaat de balans vrijwel altijd positief uit om een prettige dag te hebben. Zo was het de vorige twee jaren, zo was het in Thailand. Ook daar hebben we heerlijk gefietst. Natuurlijk, het was ook warm maar de mensen, het landschap, de redelijke voorzieningen voor slapen en eten maakten het fietsen absoluut de moeite waard. We hebben genoten. Maar zoals het vandaag gaat, we kunnen er geen plezier aan beleven of iets in vinden wat de inspanningen de moeite waard maakt. Het lijkt op een klaagzang, zo is het niet bedoeld. Maar het gevoel van vakantie verdwijnt even volledig, ondanks dat we in een ver land zitten.

De laatste 10 kilometers mogen we voluit afdalen. Na iedere bocht is het weer een verrassing hoe het wegdek is. Twee maal rijden we door een aardedonkere tunnel. Met druipend water en de plassen op de grond heeft het wel wat en daarbij is het lekker koel. Beneden ons ligt de Indische Oceaan. Opeens is het uitzicht schitterend. De blauwe zee, de groen begroeide heuvels, eilanden in de verte, Sibolga beneden en typisch tropische begroeiing rondom ons heen. Alle baalgevoelens ben ik opeens vergeten. Dit is het fietsen! Hiervoor ben ik naar Sumatra gekomen. Het eindigt verder goed. Hoewel Sibolga een matige stad is vinden we een goed hotel (maar 8 gulden!). We eten twee nasi’s en gaan vermoeid van alle inspanningen slapen.

Afstand: 116,1 kilometer

Woensdag 3 juli 1991: RUSTDAG IN SIBOLGA

Vandaag een rustdag in Sibolga om bij te komen van de dag van gisteren. Geen luxe overigens, want wanneer ik trappen loop voel ik m’n benen. Ook de nacht was veelzeggend lang geweest. Na een goed ontbijt (eindelijk lekker toast met goeie koffie!) schrijven we de rest van ansichtkaarten vol. Die moeten nu ook maar eens de deur uit!

‘s Middags zoeken we tevergeefs naar een palmenstrand. Als blanken vallen we enorm op. Iedereen roept naar ons of staart ons gapend aan. Hier komen geen toeristen en van te voren wisten we al dat we van Sibolga geen hooggespannen verwachtingen moesten hebben. In een vage supermarkt kopen we ogenschijnlijk lekkere dingen als chocola, koekjes en meer. Met een mooi uitzicht op de Indische Oceaan zitten we heerlijk boven op het dakterras. Gewoon gezellig wat kletsen en genieten van het zo ver zijn.

Ondanks de dagelijkse ongemakken en de in verhouding vele baaluurtjes blijft het natuurlijk een schitterende vakantie en een unieke ervaring. Voor ons gevoel leren we Indonesië echt kennen. Gewoon tussen de bevolking, geruisloos de omgeving in laten werken. Per touringcar zal het allemaal veel comfortabeler zijn. De vakantie zoals wij ‘m gepland hebben levert denk ik veel meer inzicht op in de leefwijze, de verschillen tussen volken, de cultuur en meer.

De afgelopen dagen fietsen we door christelijk georiënteerde dorpen heen. Overal stond wel een kerk, liep wel een non of luidde de klok. Ik had dit nog niet gelezen en verwachtte dit eerlijk gezegd ook niet. Zo zie je maar hoe een paar Duitse missionarissen invloed kunnen hebben. Ik vertel dit omdat we nu een overwegend Islam-gelovig gebied (West-Sumatra) in zullen trekken. Zittend op het dakterras lopen de twee zo verschillende godsdiensten bijna vloeiend in elkaar over. Door schelle speakers roept de imam op een zeurderige toon de mensen op tot gebed. Tegelijkertijd luidt de christelijke kerk haar klokken. Toch wel aardig om het zo eens te ervaren!

Met de inmiddels gebruikelijke nasi goreng en de gekoelde Coca Cola sluiten we een relaxte dag af. Om 11 uur gaat het licht uit om de volgende ochtend vroeg op te kunnen staan.

Donderdag 4 juli 1991: SIBOLGA – PADANGSIDEMPUAN

Inderdaad, om half zes staan we op en om zeven uur zijn we volledig klaar voor de start. Met lichte tegenzin beginnen we aan de tocht van een kleine 90 kilometer. We vrezen dat de route dezelfde beelden en ergernissen (we moeten dan ook nog eens klimmen!) zal opleveren als eergisteren. Gelukkig worden we verrast. De eerste 60 kilometer voert ons door een vlakke, zeer vruchtbare vallei. Eerst parallel aan de Indische Oceaan. Het levert schitterende vergezichten op met tropische plaatjes: blauwe zee, palmen, kleurige vissersboten en een hagelwit strand. Landinwaarts voeren de rijstvelden de boventoon. Samen met de zo mooie tropische begroeiing en de in blauwe zweem gehulde bergen aan de horizon vormt dit een aangename omgeving om doorheen te fietsen.

Ook het verkeer is drukker. Voor ons is dit nu een voordeel! De bevolking wonend in de hutten langs de weg zijn hierdoor gewend aan voorbijtrekkend verkeer. Twee lange blanke mensen op van die gekke fietsen met bepakking vallen dan veel minder op. De goedbedoelde reacties (zo is het natuurlijk wel op een paar na!) zijn veel minder heftig en ook wij beantwoorden ze veel vaker met een glimlach op het gezicht, vooral die van de kleintjes. Soms rennen de kinderen allemaal tegelijk de straat op en zingen in koor “Touris, Touris!”. Wat kan een mens zich toch laten leiden door z’n gemoedstoestand. De ene dag vervloek ik dat geschreeuw, de andere dag geniet ik van het enthousiasme.

Een aantal malen passeren we snelstromende rivieren. Iedere keer levert dit eenzelfde beeld op. Aan de oevers tussen de rotsblokken zijn Indonesiërs bezig met alles waarbij water gebruikt kan worden. Scheren, kleren wassen, het lichaam inzepen en afspoelen, de afwas en ja, ontlasting. Dit speelt zich allemaal tegelijkertijd af, voor ons een komisch gezicht. Gelukkig hoef ik er niet tussen te staan!

Om tien uur met 56 kilometer in de benen houden we onze eerste pauze. Nou ja, van een pauze komt weinig. Binnen de kortst mogelijke tijd hebben zich zo’n 10 Indonesiërs in alle leeftijden rondom ons heen verzameld. Peter raakt in gesprek met de enige Engels sprekende van het stel. In gebrekkig Engels probeert hij ons uit te nodigen om drie dagen te logeren. “I bring you there and there, we can talk about religion and mister Anton from Holland (trots toont hij foto’s) will come in two or three days!” Hoe kom je beleefd van zo iemand af, het is een nogal vasthoudend type!

De temperatuur begint te stijgen (we bevinden ons net boven zeeniveau) evenals de weg. Het wordt weer zweten. De snelheid daalt tot 8 km/u terwijl het vocht van m’n gezicht afgutst. Soms heb ik het gevoel dat ik ontplof. En de dag begon zo mooi! God, dit soort dingen zijn natuurlijk te verwachten in de tropen. Tandjes op elkaar, blik op oneindig en trappen maar. Na een uur ben ik door anderhalve liter water heen. Peter ook. Onder een metershoge struik in de schaduw kijken we elkaar aan en hoeven we niet te zeggen wat we denken. Nog 18 kilometer naar Padangsidempuan. Is dit wel gezond en ons water is ook op.

Maar wonderwel, er gaat een windje waaien en de weg is stijgen en dalen. Een paar kilometer verderop in een gehucht vinden we water. Terwijl wij allebei een halve liter wegklokken, wat overheerlijke biscuits tot ons nemen, verzamelt zich een menigte van (ik heb ze geteld) 30 kleine kinderen rondom ons heen. Ze staren ons alleen maar aan. Af en toe wordt een opmerking gegrinnikt. Waar wij lopen gaan zij ook en van de fietsjes blijven ze af!

Een afdaling van 10 kilometer brengt ons in Padangsidempuan. In een groot maar eenvoudig hotel ploffen we in onze isoleercel op de bedden neer. Het is half drie en de dag zit erop. Afgezien van het klimmen hebben we er een prima fietsdag opzitten. Een mooie natuur, prachtige weg en door het vroege opstaan hebben we voor het merendeel in een prettige temperatuur gefietst. Met vele scheppen uit de mandi laat ik het zout van m’n lichaam wegspoelen. Zoiets doet goed want ik voel me toch vies na zo’n zweterige dag.

In een onfris tentje eten we nasi. Op gekoelde dranken hoop ik al niet meer. Die “luxe” tijd is voor de komende week op Sumatra echt voorbij. Om toch iets gekoelds (we hebben er gewoon zin in!) naar binnen te krijgen halen we verpakt ijs. Terug in het hotel schrijven we wat en besluiten de dag met …..tja, nasi! Tien mensen runnen het hotel en niemand doet iets.

Het is me al eerder opgevallen, kinderarbeid komt hier veel voor. Zo ook in het hotel van de vorige twee nachten. Kleine kinderen van 5-10 jaar liepen zich letterlijk uit de naad in een soort ploegendienst. Ze kunnen niet naar school. Zo span je het paard achter de wagen. Maar betaald personeel zal wel weer te duur zijn. Alles hangt met elkaar samen. De vicieuze cirkel blijft zo wel bestaan. Indonesië zal er op termijn niet beter van worden.

Afstand: 88,7 kilometer

Vrijdag 5 juli 1991: PADANGSIDEMPUAN – dorp langs de weg

Reeds om vijf uur zijn we al wakker door het geschetter vanuit de moskee. Een ding hebben we goed voorzien. Het ontbijt hebben we bij ons. Vies droog wit brood bestreken met wat jam. Een kop thee erbij en de maag is weer gevuld. Een makkelijke tocht begint. Omdat we om een recordtijd van kwart voor zeven zijn doorgefietst hebben we het gevoel veel snel af te leggen. De Trans Sumatra Highway is hier vlak met af en toe een hobbeltje. Het levert dezelfde beelden op als de vorige dagen. Veel overvolle bussen. Oude gammele vrachtwagens, een goed tot zeer slecht wegdek, en het straatleven langs de weg. Kippen rennen soms voor hun leven, kinderen schreeuwen ons toe en niemand doet wat. De spontaniteit van de kindertjes, hoewel soms irriterend, is vaak wel een komisch gezicht. Aan het begin van een dorp zien een paar kinderen zo’n lange blanke op zo’n gek voertuig. “Toeris, touris”, roepen ze dan. Dit galmt tientallen meters voor me uit. Vanuit alle hoeken komen de aangerend en schreeuwen daarbij om het hardst. Soms wel dertig tegelijk. Dit enthousiasme is natuurlijk goed te begrijpen maar wordt op den duur zo voorspelbaar.

Omdat het nog zo vroeg is schijnt de zon niet zo scherp. De temperatuur is dan ook aangenaam. De eerst zestig kilometer zitten erop voordat we er erg in hebben. We pauzeren bij een kleine steengroeve waar we helemaal alleen zonder nieuwsgierige mensen kunnen zitten. Ook dat is niet altijd mogelijk in Indonesië. Nu hoeven we alleen maar het getoeter en “hello”-geroep van het verkeer aan te horen. Dat is wel uit te houden! Het volgende dorp is tot onze verrassing maar 10 kilometer doorfietsen. Zo liggen we dus al om half twaalf uit te rusten op onze kamer in het enige hotel dat deze streekplaats rijk is. We lunchen met de gebruikelijke nasi goreng en schrijven de rest van de middag vol.

Het is altijd goed om vooruit te plannen. Zo ook vanmiddag. We hebben nog maar een kleine twee weken te gaan want op die donderdag moet ik reeds aan de terugtocht beginnen. Doorfietsen naar Padang zal zeker nog zo’n 4 dagen stevig fietsen vergen. Met rustdagen in Buunenkragi en Padang zouden we dan volgende week vrijdag naar Jakarta vliegen. Zaterdag het Nationaal Museum. Zondag tot en met woensdag voor Java (beklimming Merapi, Dieng Plateau, Borobudur). Een vrij krap schema. Om een aantal redenen lijkt het ons beter de fietstocht te bespoedigen door de bus te nemen. Allebei voelen we de laatste fietsdagen als een soort sleur. Vroeg opstaan, ‘s-ochtends de kilometers maken, de rest van de dag wat rondhangen en schrijven in een of ander gehucht. De natuur is schitterend, maar legt niet altijd voldoende gewicht in de schaal om de “spirit” in de vakantie te houden. De dagen op Java zijn niet echt ruim bemeten. Wat fietsen betreft zullen de komende dagen fors klimmen worden. Peter heeft een gevoel van een soort overbelasting van z’n knie. De stijgingspercentages in Sumatra liegen er soms niet om. Het lichaam forceren met wat voor gevolgen is geen goede zaak. En daarbij, we hebben al heel wat van Sumatra en het leven zoals zich dat hier afspeelt gezien. De komende dagen zullen wat dat betreft alleen maar herhalingen opleveren. Nee, het lijkt ons beter de bus te nemen naar bijvoorbeeld Bonjol of Bukittinggi.

Een aardige Indonesische jongen die goed Engels spreekt wil morgen als tolk spelen om ons te helpen bij het zoeken van de juiste bus. Samen met hem en een leraar eten we wat en wisselen wat gedachten uit. Ik merk duidelijk aan hem: Hij wil vooruit! Hij werkt in een elektriciteitszaak om geld te verdienen voor school en later de universiteit. Voor Indonesiërs is dit erg duur, zeker wanneer ouders veel kinderen hebben. Ieder kind kan gratis lagere school volgen. Veel verder komen de meesten niet. Het geld ontbreekt om een high school te volgen. Een simpele arbeider verdient het onwaarschijnlijke bedrag van 1.000 Roepia per dag. Dat is ongeveer één gulden twintig cent. Het is niet voldoende om normaal van te kunnen leven. Een leraar verdient 10.000 Roepia per dag, maar hiervoor moet men meer scholing hebben. En dat ontbreekt. De mensen hebben de mogelijkheden en kansen eenvoudigweg niet. Een somber toekomstperspectief, evenals de sterke bevolkingstoename.

Voor m’n gevoel worden de typische problemen van ontwikkelingslanden beter en constructiever aangepakt in Thailand. Koning Bhumibol is hier achter een drijvende kracht. Hij heeft een opleiding in het westen genoten. Om de bevolkingstoename in te perken worden mensen voorgelicht over family-planning om een betere toekomst voor de kinderen te waarborgen. Twee ouders, twee kinderen. Dit kan natuurlijk alleen maar slagen als de oorzaak van het probleem wordt weggenomen, de oudedagsvoorziening. Hoe dat precies aangepakt wordt weet ik niet. Maar goede scholing voor iedereen zal hier zeker aan bijdragen. Een bevolking met meer kennis zal meer kunnen produceren. Uiteindelijk zal de welvaart toenemen. De economie van Thailand groeit niet voor niets. Ik hoop en denk een teken dat de gevoerde politiek vruchten begint af te werpen.

Natuurlijk, Thailand heeft nog steeds grote problemen. De arme plattelandsbevolking, de hilltribes, analfabetisme onder deze twee, school is nog steeds voor de iets beter gestelden. Maar in Indonesië wordt niets gedaan, althans niet merkbaar. We horen het ook van beter Engels sprekende Indonesiërs. Ook zij zien de toekomst somber in. Het is te merken. Ik heb veel respect gekregen voor de Thai, voor de Indonesiërs veel minder. Tegelijkertijd vraag ik me ook af waarvoor er zulke verschillen tussen landen zijn. Er moeten diepere oorzaken achter liggen. Maar welke? Zou jarenlange overheersing er één van zijn?

Zaterdag 6 juli 1991: DORP LANGS DE WEG – BUKKITTINGI

De lengte van de nacht geeft aan dat fietsen in de tropen naar ik meen vermoeiender is dan fietsen in ieder prettiger klimaat. Gisterenavond zijn we om half elf binnen de muren van de klamboe gekropen. Vanochtend openen de ogen zich pas om 9 uur. Een nacht van 10 uur. Dat zegt toch wel wat. Onbewust, of misschien zijn we er aan gewend geraakt, draaien we hetzelfde fietstempo als de voorgaande jaren. Er zijn wel verschillen. Hier moeten we heel vroeg opstaan om de relatief koele temperaturen van de ochtend te pakken en ook het eten (zo hard nodig omdat we zoveel energie verbruiken) is niet altijd een succes. Ook in dit gehucht is haast niets te verkrijgen. Dan maar weer een biscuitontbijt. Het smaakt niet, maar vult na verloop van tijd wel.

Een bus vinden is niet makkelijk. Abdul van gisteren kan ons ook niet de bus in praten met de fietsen. Hij wil wel nog even snel een foto in een geïmproviseerde studio laten maken. “So I can never forget you!” Aardige jongen, die komt er wel. Hij heeft iets dat vele Indonesiërs niet lijken te hebben en dat is pit! Hij wil vooruit!

Wij rijden naar de politie. Een bromsnor zal voorbijrijdende bussen aanhouden en onze wensen kenbaar maken. Twee plaatsen, fietsen op het dak en als het kan direct naar Bonjol of nog beter Bukkittingi. Dan maken we meteen een klap van drie dagen. Het loopt niet. Halflege bussen stoppen veel eerder. Overvolle bussen gaan wel naar onze bestemmingen. Maar ja, op een gegeven ogenblik gaan er niet meer mensen in dan erin zitten. En dat zijn er veel!

In het zonnetje zitten wij onze uurtjes uit. Af en toe praten we wat met oom agent in gebrekkig Engels. Hij verdient 3.000 roepia per dag. Werkt zes dagen per week, 12 uur op een dag. Ene week nachtdienst, andere week dagdienst. Ik moet wel eerlijk zeggen: Hij dient 12 uur aanwezig te zijn. In de uren dat we er gezeten hebben heeft hij misschien drie telefoontjes aangenomen en twee over laten gaan. Voor de rest van de dag tuurt hij voor zich uit, drinkt koffie en straalt autoriteit uit.

Maar om drie uur schieten we prijs. Een volle bus dat wel, maar we passen erbij en de fietsen worden boven op het dak gelegd. Inmiddels heeft noodweer zich meester gemaakt van de hemel. Zo krijgen onze met zand en modder besmeurde fietsen ook nog een beurtje. In de bus hangt een apart sfeertje. Ik zal het proberen te beschrijven. Allereerst de bus. Er schijnen vier wielen onder te zitten maar het comfort is er niet naar. Het zwabbert naar alle kanten en ik vraag me af of deze vering heeft. Bagage op het dak. En zo scheuren we door de bergen! Dan binnen. Waar in Nederland maar acht personen vervoerd mogen worden in een bus van dit formaat telt dit wrak welgeteld 28 personen als passagiers. Opgepropt zit iedereen.

Ook binnen is het een klerezooi. Een kind krijgt de borst, de ene helft slaapt, de andere helft staart. En ik moet ook zeggen, er valt ook weinig te genieten. Alles rammelt en als de raamopeningen tegen de regen gesloten worden met een of andere flap wordt het knap benauwd. Maar enkele momenten kan ik een glimp opvangen van de in de regen zo mooi fris groene natuur. Ik vind het best een leuke ervaring tussen de Indonesiërs, maar tegelijkertijd benauwt het me. De gevolgen van de bijna afgesloten ruimte blijven niet uit. Een kind begint te huilen. Onderbroek uit, even de plastic zak eronder en dit wordt met inhoud en al naar buiten gedonderd. Een vrouw wordt niet goed en opent eveneens een flap op een kier. Tja, dit is ook Indonesië. Ik meet teveel met westerse maten.

In Kota Napun worden we gedropt en staan in een grote mierenhoop. Modder stalletjes, uit golfplaten opgetrokken krotten en mensen ontelbaar, veel mensen. We bepakken de fietsen en rijden snel door naar een iets rustiger deel van de straat. En dan… typisch Peter! Van een bus (in omgekeerde richting) wordt een band verwisseld. Peter stapt op ze af, ouwehoert en lacht wat met ze mee. Met een been staan we in de bus. We moeten het wrak even volgen en komen erachter wie de tourleider (nou ja!) is. Voor 10.000 de man liggen de fietsen strak vastgebonden op het dak en kunnen we ons bij een samengeraapt westers reisgezelschap voegen. De bus zal ons naar Bukkittingi brengen. Zo krijgt de dag toch nog een effectieve besteding want in Panyabungen zie ik het even niet gebeuren.

De bus! Van dezelfde kwaliteit als de eerste maar allemaal op een wat grotere schaal gebouwd. Dus: Echte ramen, stoelen waar de bulten iets minder gevoeld worden, nog steeds onvoldoende beenruimte. Het maakt ons niets uit. Wij komen wel in Bukkittingi. De tocht voert door een schitterend landschap. Jammer dat ik dit niet vanaf de fiets mag bewonderen. Van de andere kant, ik heb het allemaal al een keer vanaf de fiets gezien. Het blijft mooi! Wat dat betreft verrast Sumatra toch iedere keer weer. Dan een vallei, dan ondoordringbare jungle, iedere dag is weer anders.

Ik merk wel meteen dat ik het landschap heel anders beleef vanuit de bus. Meer mensen, een hoop geronk, de relatief hoge snelheid, een raampje en de oncomfortabele positie, hoewel we op de achterste bank zitten. Het echte contact met de natuur en de rest van de omgeving mis ik en tevens de individuele vrijheid om te stoppen en door te rijden waar ik wil. Het is leuk om zo het verschil tussen fietsen en een busreis eens te voelen. Blij dat ik zelf rij! Want de buschauffeur neemt het niet zo nauw met de veiligheid. Over alle hobbels wordt met grote snelheid heen gescheurd. Soms is het wegdek zo slecht dat zelfs de bus stopt. Toevallig zien we ook twee terreinwagens die volledig van voren in elkaar zitten. Zoiets kan natuurlijk niet uitblijven. De Trans Sumatra Highway is vooral in de onherbergzame delen te smal om twee auto’s normaal te laten passeren. Regelmatig verdwijnen de wielen in de berm.

De groep is al anderhalve dag onderweg vanuit Medan. Ze hebben de bus met z’n allen gecharterd omdat ander vervoer niet meer mogelijk was. Het zijn overigens allemaal individuele reizigers. Duitsers, Engelsen, Nederlanders, het is een Europees onderonsje. We worden begeleid door 4 Indonesische jongens. Een chauffeur, een reisleider en twee helpers. Mooie namen. Alleen de chauffeur is hard bezig. De rest hangt rond en doet …..niets. Peter en ik zitten niet echt comfortabel, maar we mogen niet klagen. Als ik soms andere bussen uitpuilend van de mensen zie rijden. Even stoppen we in een gehucht waarvan ik de naam niet ken. Een bus met blanken, dat trekt natuurlijk aan. In korte tijd verzamelen zich allemaal jochies rondom ons heen en proberen driftig hun waren te verkopen.

Gelukkig rijden we snel verder. De sawa’s met prachtige vergezichten ruilen we in voor ondoordringbare jungle. Oneindig veel bochten draaien we in en uit. Ons wrak moet er hard voor werken. De motor ronkt zeurderig. En dan, om onverklaarbare reden stoppen we in Panti, een paar kilometer voor de “hot-springs”, een hete bron, met borrelend water van 230°C. Waarom? Een lekke band! Omdat iemand op de spullen moet passen (wij hebben de meeste!) blijf ik achter. De duisternis is nu helemaal ingevallen. De groep loopt naar de “hot springs”. Ik kan op m’n gemak bekijken hoe een binnenband in Indonesië geplakt wordt. Dit staat haaks op de Nederlandse manier en het komt op mij nogal onwerkelijk over. Met vuur, stenen, een of ander middel en water wordt de band kunstig gemaakt. Interessant om te zien. Het wiel wordt er weer aangerommeld, de tocht kan voortgezet worden. We pikken de groep op en rijden verder de duisternis in. Met lichtsignalen melden tegenliggers zich aan elkaar. Ondanks dat heb ik geen “safe” gevoel. De chauffeur zit al meer dan twaalf uur achter het stuur en scheurt me wel erg hard door de bochten heen. Een leuk moment. Voor het eerst en misschien voor het laatst passeer ik bewust de evenaar. Iedereen met flits schiet wat van die typische toeristische foto’s. Het heeft natuurlijk wel wat om precies op de evenaar te staan, ook in het donker.

Na weer oneindig veel bochten genomen te hebben naderen we de grote stad Bukkittingi. Midden in de stad worden we gedropt. Voor ons beginnen twee doodsaaie uren. De busreis heeft dik vijf uur in beslag genomen en nu blijkt Bukkittingi in het teken van een groots festival te staan. Het is enorm druk en de straten zijn feestelijk verlicht. Een probleem voelen we aankomen, de hotels. en inderdaad. Keer op keer nee! Na twee uur tussen de massa’s mensen (Hello mister!) door gecrossed te hebben, zijn we het zat en fietsen terug naar het hotel vlakbij het centrum. Ze hadden een suite (erg duur) maar ook deze is inmiddels bezet, maar een jongen achter de balie is buitengewoon behulpzaam. Na twaalven fietst hij met ons Bukkittingi door op zoek naar die ene kamer. Het lukt niet! Omdat het al zo laat is mogen we in de “lobby” op de grond slapen.

We voelen ons slapjes. We hebben allebei op twee rollen theebiscuits geleefd. Gelukkig kunnen we nog wat toast en een ei krijgen. Vermoeid na deze zo verrassend verlopen dag vallen we op de grond in slaap. Ach, we zijn wel wat gewend de laatste jaren.

Zondag 7 juli 1991: BUKKITTINGI

Om zeven uur worden we gevraagd de woonkamer te verlaten en deze te verruilen voor een net vrijgekomen kamer. We dommelen nog een uurtje verder. We ontbijten lekker buiten en lopen de stad in. Het is de meest toeristisch ontwikkelde stad van Sumatra. Het is te merken, want het ziet er on-Indonesisch uit met zelfs een klein stadsparkje. Met uitzicht op de bergen in de verte schrijven we onze dagboeken bij. Hoewel men hier meer aan toeristen gewend is, zitten we ook nu niet alleen. Velen komen even een kijkje nemen. Negeren of zeggen dat je uit IJsland komt. Het gesprek stokt meteen.

De datum voor de vlucht met Sempati van Padang naar Jakarta willen we wat vervroegen, om meer dagen voor Java te hebben. Jammer, alles is volgeboekt. Dat zijn de risico’s. In Singapore wisten we niet precies wat een goede terugvliegdatum zou zijn. Geen nood. Ook op Sumatra is nog voldoende te doen. De plannen zijn snel gesmeed.

Boven op het dakterras wordt ons een nasi gepresenteerd gevouwen in een bananenblad. Met de Travel Survival Kit maken we een planning voor de komende week. Drie dagen Bukkittingi, wandelingen in de omgeving, donderdag fietsen naar Padang, vrijdag een tropisch strand, zaterdag naar Jakarta. We lezen nog wat en gaan voor avondeten de stad in. Dit keer raken we verzeild in een typisch Europees travellers restaurant. Het is ons allemaal best. Het is gezellig (geen vliegen, geen H-bakken) en de keuken is open. En het gekke is, de prijzen zijn hetzelfde. ‘s Avonds voel ik me weer thuis. Live kan ik de Wimbledon finale mannen enkel volgen. Stich-Becker, het is een mooie partij. Om half elf gaan we slapen.

Maandag 8 juli 1991: BUKKITTINGI

Na heerlijk gedoucht en ontbeten te hebben lopen we naar het postkantoor. Ruud is vandaag jarig en wij zijn de eersten die hem feliciteren. Het is half vijf in Nederland. Erg vroeg, maar we hebben weinig keus. Een Beno (zo’n Japans blik met huifkap waaronder zoveel mogelijk mensen gepropt worden) brengt ons naar de bus. Zoals verwacht is het op de busterminal aan de rand van Bukkittingi een grote klerezooi. Enig rondvragen leert ons welke bus te nemen naar Menayou, een kratermeer. Een Indonesiër met Beno verkeert in de veronderstelling dat wij met hem mee zullen rijden. Wij verkiezen een grotere bus. Als hij dit ziet wil hij bijna op de vuist gaan met de chauffeur. Het wordt gesust. De bus zal over een kwartier vertrekken. Natuurlijk is dit onzin. Gewacht wordt tot deze vol zit. En inderdaad, na een dik half uur kan de reis beginnen.

Het landschap is werkelijk schitterend onder de strakblauwe lucht. Over een smalle weg slingert de bus naar boven. Links van ons gaapt een diep dal. De bochten heb ik niet geteld, maar het meer is plots zichtbaar. Het doet me meteen aan Canada denken. Niet zo mooi als Lake Louise. Nee, maar het heeft veel weg van Kelowna. Het ziet er alleen veel exotischer uit. Hiervoor zorgen de ontelbaar vele palmen. Toch is dit een leuk aspect van reizen. Ik kan vergelijkingen maken tussen landen of streken op basis van eigen ervaringen. Een rijk goed!

Aan het meer in de schaduw (!) genieten we van de prachtige rustieke omgeving. Dit zijn mooie momenten in een vakantie. Lake Menayou is mooier dan Lake Toba naar mijn mening. Het ligt beschutter tussen de bergen, is te overzien en de afdaling er naar toe geeft prachtige vergezichten. De vegetatie is echt zoals van de tropische foto’s. De palmen zijn zo mooi decoratief. Soms kijk ik naar boven. Een blauwe lucht met de scherp gesneden bladen die wuiven in de wind. Sumatra begint me van haar schoonheid te overtuigen!

We eten wat en nemen op goed geluk de bus terug naar Bukkittingi. De terugtocht maakt nog veel meer indruk op me dan de afdaling van vanmorgen. Hier zie ik nu de terrasbouw van rijstvelden in volle glorie. Vooral de ondergelopen jonge gewassen en de ronde vormen van de scheidingen maken het geheel tot iets fantastisch. Jammer dat we niet even uit kunnen stappen om foto’s te maken. Maar ach, dit beeld zal ik nooit vergeten. Terwijl de bus van bocht naar bocht ronkt langs het diepe dal draait mijn gezicht zich van links naar rechts, afhankelijk van de rijrichting. Het meer, de bergen, de rijstvelden, de zon en enkele rokende fikkies. Hier zou je toch altijd willen zijn? Na 40 steile bochten rijden we over de heuvel heen en mogen aan de veilige kant afdalen. Het meer is uit ons zicht verdwenen, maar de vegetatie is er absoluut niet minder om. Bamboe, zo heb ik het nog nooit gezien. Machtig, wat is dat dik, hoog en decoratief.

Duidelijk is te zien dat voor de rijstvelden stukken jungle zijn weggekapt. Dat zal wel een probleem voor de (nabije?) toekomst worden. Steeds meer mensen en allemaal willen ze te eten hebben. Zo verdwijnt weer een deel van de longen van de aarde. De aarde is net een mens, denk ik soms. Ons lichaam kan ook enorm veel hebben. Mensen roken, werken hard, leven vaak ongezond. Het moet toch een keer definitieve consequenties hebben. Wat dat betreft zie ik de toekomst van de aarde somber in.

Na deze fascinerende tocht lopen we het centrum van Bukkittingi in. Bij de Clock Tower kopen we jus d’orange en biscuits. Genietend van dit al maken we op het dakterras van ons hotel een zonsondergang mee. Het is prachtig om te zien hoe de kleuren veranderen van lichtblauw, oranje, paars naar donkerblauw. Wat is de natuur toch mooi!

We raken aan de praat met Arthur. Hij is net een week in Indonesië. Van de 4 weken die hij heeft reist hij twee weken alleen. De andere 2 vergezelt een vriend hem. De eerste werkt hier. Vandaar! Het is zo gezellig dat we gedrieën gaan eten. Hij heeft Nijenrode gedaan en een periode in de Verenigde Staten gewerkt. Nu gebruikt hij de tijd tussen genomen ontslag en een aanstelling bij een joint venture van Volkswagen om net als wij indrukken op te doen in een totaal andere wereld. Het is dan ook leuk om verhalen uit te wisselen. Ik merk wel dat wij met de fiets ervaringen opdoen die vele mensen zullen missen, omdat ze met de bus dwars door het landschap heen knallen in een oncomfortabele positie en met een hoop geronk. Het heeft natuurlijk bepaalde voordelen, maar fietsen is veel waardevoller, althans dat denk ik. We blijken ons allebei voor dezelfde toer in de omgeving van Bukkittingi ingeschreven te hebben. Tot morgen dan! Peter en ik drinken nog een kop thee en duiken onder de wol de bedden in. De nachten op 900 meter zijn fris.

Dinsdag 9 juli 1991: BUKKITTINGI

Om klokke half negen rijden we met zes man weg bij het hotel voor een dagtrip in de omgeving van Bukkittingi. Wij en Arthur hebben bezit genomen van de achterbank. Onze lange benen kunnen we heerlijk verbergen onder de stoelen van het Australische echtpaar voor ons. De eerste stop is bij een toeristisch dorpje met wat ambachten als weven en houtsnijden. Het is leuk maar niet meer dan dat!

De bus rijdt ons naar een “rijstmolen”. Een door snelstromend water aangedreven rad zet zes “stampers” in werking. De rijst wordt zo geplet. Vrouwen nemen uit een van de bakken een hand meel en zeven dit. Het is interessant om te zien. Het systeem werkt. Maar de tijd lijkt stil te staan. Bij ons is dit systeem niet haalbaar. Kapitaal kan veel meer, veel sneller tegen relatief lagere kosten voortbrengen. Een afweging tussen kapitaal en arbeid wordt hier niet gemaakt. Arbeid is gewoonweg veel goedkoper. De Egyptenaren hadden een paar duizend jaar terug het principe van de energie opwekking met een stoommachine door. Het is nooit zover gekomen. Er waren voldoende slaven die het werk konden doen.

Ondanks het bedrukte weer en de bewolkte dag is het landschap mooi om doorheen te rijden. Rijstvelden, jungle, bergen. Ach, hetzelfde beeld van de afgelopen week. We bezoeken een koningshuis, een oude dorp. De trip beëindigen we in Kota, waar drie wekelijkse “highlights” plaatsvinden. Het spektakel valt tegen. Twee van die logge dikke stieren die in het wild door de mensenmassa heenrennen. Maar ook dit duurt maar kort. Het sfeertje met weddende en daarna ruziënde mannen is wel grappig om mee te maken. Al met al een onderhoudende dag. Wat cultuur, natuur en volksvermaak. Het heeft het beeld van West-Sumatra verrijkt. Het is dus de moeite waard geweest. Daarbij was het een hele gezellige dag samen met Arthur. Gedrieën eten we lekker in een restaurant. Ieder neemt een ander gerecht, gevarieerder eten is zo mogelijk!

De dag besluiten we met een bezoek aan een culturele Minanghaban avond. Muziek, dans, toneel en een demonstratie van vechtsport. Ondanks dat wij morgen vroeg op moeten liggen we pas laat in bed. Nu we aan anderen onze verhalen vertellen beseffen we ons pas hoeveel we de afgelopen maand hebben meegemaakt. Schijnbaar zijn daar foto’s of verhalen voor nodig om je daarvan bewust te worden. Natuurlijk hebben we vaak genoeg tegen elkaar gezegd: wat een vakantie! Maar we leven bij de dag en kijken alleen maar vooruit naar de dingen die nog komen gaan. Het echte nagenieten komt pas in Nederland. Het “ik wil weer terug gevoel” heb ik meestal na een dag Nederland! Stiekem smeden we vage plannen voor volgend jaar!

Woensdag 10 juli 1991: BUKKITTINGI – PADANG

Het vies-gele wekkertje is er voor nodig ons uit de slaap te halen. Half zes, anderhalf uur later fietsen we weg. Het verblijf van drie dagen in Bukkittinggi is de tijd volledig waard geweest. West-Sumatra heb ik veel aantrekkelijker gevonden wat betreft natuur dan Noord-Sumatra en de Lake Toba-regio. Dat was ook mooi, maar hier was het schitterend. Daartussen zit toch een verschil. In West-Sumatra heb ik veel momenten gehad dat ik dacht: Tja, dit is af! Mooier kan niet! Sumatra heeft me dan ook volledig overtuigd van haar schoonheid. De ongemakjes die het vakantiegevoel soms heel even deden verdwijnen zijn dan snel vergeten!

Voordat we wegrijden wil ik even mijn voorwiel op de juiste spanning brengen. Echter, er loopt meer lucht uit dan erin gaat. Een ventiel omsluitend rubber van de pomp is door het veel grotere ventiel van Peter (mountainbike) uitgerekt. Gelukkig gebeurt het vandaag en niet in een gehucht in de binnenlanden van Java. Dat was lachen geweest? Er zit nog voldoende lucht in om te kunnen fietsen. De low-riders verdelen we. Voor mij is het vandaag opletten geblazen tijdens afdalingen. Enigszins gehandicapt begin ik aan de tocht.

De lucht is bewolkt en op de weg rijdt veel zwaar verkeer. Ondanks dat is de tocht zeer mooi. Ze voert door een schitterend landschap. Mede door het vele afdalen schieten we lekker op, hoewel mijn voorwiel flink dweilt. We komen lager en dat is te merken want het zweten begint onverbiddelijk. Het maakt ons niet uit. Het is de laatste fietsdag. Vlak voor Padang passeren we de Airport. Hier kunnen we een aantal dingen kortsluiten. In plaats van zaterdag kunnen we morgen terugvliegen naar Java. Zo hebben we wat meer speling. Twee dagen op een bounty-strand rondhuppelen is leuk maar de cultuur en bezienswaardigheden zijn veel interessanter! Met enig dramwerk heeft Peter dit kunnen bereiken. Zo werkt Indonesië. Tevens zullen ze proberen de door het lot gewonnen ticket Medan-Jakarta van Peter om te zetten in een enkeltje Denpasar-Jakarta. Het kost allemaal wel wat tijd, maar daar zijn we inmiddels aan gewend.

Aan het begin van Padang vinden we een hotel. Ik geef me de zo vanzelfsprekende wasbeurt. Vandaag is tweemaal inzepen noodzakelijk. De uitlaatgassen, het opwaaiend stof en het overvloedig zweten hebben hiervoor gezorgd! Padang heeft niet veel te bieden. We beperken ons dan ook tot schrijven, eten en een lange nacht.

Donderdag 11 juli 1991: PADANG – JAKARTA

Ik heb een gekke nacht achter de rug. Heerlijk geslapen, dat wel, maar ik werd wakker van een zwerm steekgrage muggen. Tijdens het douchen neem ik de schade op. Ja, m’n armen, rug en een deel van m’n hoofd zijn behoorlijk onder vuur genomen.

We fietsen naar de Airport en ontbijten er. Ook op deze luchthaven klopt niets. Officieel staan we als 4e en 5e op de reservelijst, maar gewoon inchecken levert geen problemen op. Dit is mooi, want we hebben er reëel rekening mee gehouden vandaag niet te vliegen. In de vertrekhal zit iedereen door elkaar heen. Mandala, Merpati, Garuda, Sempati. Alles is vertegenwoordigd. Af en toe wordt wat omgeroepen en vertrekken er weer wat mensen. Met een half uur vertraging zijn wij om twaalf uur aan de beurt. Het wordt de meest primitieve vlucht van de vakantie. Een Fokker F-27 zal ons in dik 2½ uur naar Jakarta “propelloren”. Het gaat niet hard en het geluid is evenmin aangenaam. We verlaten Sumatra. We vangen nog enige blikken op van dit verrassende en afwisselende eiland. Ik heb er een prima tijd gehad. Lange tijd om terug te denken heb ik niet. We landen op Jakarta. De fietsjes hebben het weer eens overleefd. Voor een week stallen we ze in het bagagedepot. Het dienstdoende uniformpje blijkt Nederlands te praten. Een shuttle is snel geregeld waarna een autobus ons naar de stad Jakarta brengt. Eigenlijk zijn sommige zaken best redelijk geregeld. Maar goed, het is een bijzonder kleine luchthaven die als geheel een rommelige en chaotische indruk maakt.

We hebben sterk het gevoel via een mooie weg Jakarta binnengereden te worden. Alles ziet er best netjes uit voor Indonesische begrippen en echt pure armoede heb ik niet gezien. Ook het verkeer is veel minder druk dan in Bangkok. Misschien komt deze op het eerste gezicht positieve indruk door de bijzonder lage verwachtingen die ik met betrekking tot Jakarta gevormd heb. Jakarta staat bekend als een vieze, stinkende en criminele stad met weinig echte bezienswaardigheden. De bus zet ons af bij het station Gantsu. Eerst lopen we naar het kantoor van Sempati om de free ticket van Peter om te wisselen. De manager houdt zich strikt aan de voorwaarden. Het lukt dus niet. Ergens in een donkere hoek van het station ver weg van het gekrioel voor de loketten kunnen toeristen terecht voor kaartjes, informatie en reserveringen. De eerste klasse voor zaterdag van Jakarta naar Yogjakarta is volgeboekt. Alleen een tweede klasse is nog beschikbaar. Ook goed, maar een stuk minder comfortabel. De reis neemt toch al snel 8 uur in beslag. De man die ons helpt (de rest staart of slaapt!) blijkt goed Nederlands te praten. Geleerd voor de Tweede Wereld Oorlog. Trots toont hij een juist gekregen souvenir klompen met tulpen aan een koortje in de Nederlandse kleuren.

Zowel het Nationaal Museum als de goedkopere toeristenbuurt blijken in de buurt te liggen. Met enige omzwervingen zoeken vinden we een hotel. Onze kamer is net een cel. Maakt niet uit, slapen doen we in het donker, morgen vinden we wel weer wat anders. Deze buurt barst van de op westerse toeristen geënte eettentjes. We kiezen er een uit en vullen de magen. De afgelopen twee nachten zijn niet lang geweest. We gaan vroeg slapen.

Vrijdag 12 juli 1991: JAKARTA – YOGYAKARTA

We maken dat we zo snel mogelijk wegkomen uit deze volledig beprikkeldrade vesting. Ik heb prima geslapen maar wil geen minuut langer dan nodig hier verblijven. De tassen dumpen we in het Borneo Hotel. Ze zullen ons de eerste kamer die vrijkomt geven.

Het is half negen precies wanneer we de deuren van het “Museum Nasional” passeren. Het museum valt vies tegen. In navolging van Bangkok denken we ook hier een goede indruk op te doen van de geschiedenis en cultuur van Indonesië. In Bangkok heb ik dat als heel waardevol ervaren. De grote lijnen van de geschiedenis heb ik vastgehouden evenals het toekomstbeeld dat Thailand van zichzelf heeft. Het Nationaal Museum van Indonesië lijkt heel wat maar blijkt bij nadere beschouwing een golfplaten dak te hebben. Midden in het hoogseizoen worden de pilaren van de binnenplaats geschilderd in is de etnologische afdeling volledig gesloten. Van de geschiedenis van Indonesië is niets terug te vinden. We lopen naar wat kasten, textiel, statues en schilderijen te kijken. Er is totaal geen samenhang tussen de verschillende exposities en het ergerlijke is, stelletje nationalisten, alles is beschreven in de Indonesische taal. Voor mij heeft dit bezoek geen waarde. Ik kan net zo goed een willekeurige zaak inlopen en wat vaasjes bekijken. Het zal m’n beeld van Indonesië zeker niet verbreden. Meer van het land begrijpen evenmin. Alleen de archeologische afdeling kan ons boeien, vooral door de af en toe vermelde Engelse vertalingen. Het is zo makkelijk om van een Nationaal Museum een ware trekpleister te maken. Ook dat blijkt een te grote opgave voor dit land. Soms denk ik met weemoed terug aan Thailand……

Tevens begin ik overtuigd te raken van mijn gevormde beeld van Indonesië. De natuur is schitterend, daar is niet over te discussiëren. Waarschijnlijk heb ik daar nog maar een betrekkelijk klein deel van gezien. Indonesië zal wat dat betreft nog heel veel verrassingen in petto hebben. Ik denk dan ook dat de natuur de reden moet zijn samen met de verschillende culturen om een bezoek te brengen aan de Archipel.

Het land biedt toeristen voldoende. De natuur, de culturen en de goedkope eet- en slaapaccommodaties. De on-georganiseerdheid neem je op de koop toe. Ik ben daardoor des te meer gaan beseffen hoe goed wij het in het Westen voor elkaar hebben en wat nodig is voor welvaart.

Onder een hete zon lopen we na ons teleurstellende bezoek aan het Nationale Museum naar het Nationaal Monument, een groot prestigieus project van President Soeharto. Laat ik het meteen maar zeggen. Het moet veel lijken met al het marmer, maar het is gewoon foeilelijk. Zo’n meer dan 100 meter lange staak de lucht in van onder geflankeerd door brede trappen. Er is natuurlijk meer mis mee. Vier zesbaans wegen in beide richtingen zorgen voor een soort kruisvormig oppervlak. Het monument is het imaginaire kruispunt. Een in totaal twaalfbaans weg heeft in New York en zelfs Bangkok een functie. Hier slaat het als een tang op een varken. Een enkele verdwaalde auto zoekt de juiste baan en wij kunnen zonder rechts-links-rechts (ook Indonesië rijdt links!) oversteken. Er rijdt werkelijk geen kip. Leg mij dan maar eens uit dat het hier niet om een prestigieus project gaat. Deze miljoenen hadden toch veel beter besteed kunnen worden, meer in het belang van het volk. Hier heeft niemand wat aan. In mijn ogen is het geen verrijking van Indonesië. Het benadrukt daarbij de politiek van Indonesië. Soeharto is al meer dan 25 jaar aan de macht. Of het een dictatoriaal bewind is weet ik niet, maar een frisse wind zal Indonesië goed doen denk ik.

De maatschappij is opgebouwd met Soeharto als beginpunt. Daarna lopen de vertakkingen als een piramide naar beneden uit. Hoe dichter bij Soeharto des te meer aanzien in de maatschappij en des te meer macht. Corruptie en vriendjespolitiek zijn sleutelwoorden in de werking van de Indonesische maatschappij. In Thailand vindt zo nu en dan een staatsgreep plaats, maar zij hebben in koning Bhumibol een stabiele factor in de politiek. Hij heeft het beste met z’n land voor en handelt daarnaar. Zo hoort het ook!

Goed, dit betoog weerhoudt ons er niet van een bezoek te brengen aan het Nationaal Monument. In het souterrain van het complex bevindt zich het Nationaal Historisch Museum. Een kleine veertig kijkdozen vergezeld door wat tekst moeten de geschiedenis van Indonesië weergeven. Het is best onderhoudend, maar het woord Nationaal moet dan wel verdwijnen. Ergens zal toch wel wat beters te vinden moeten zijn! De invloed, zowel negatief als positief van Nederland door de eeuwen heen vind ik interessant om te vernemen. Voor m’n gevoel heb ik te weinig hiervan mee gekregen tijdens de geschiedenislessen. Een land zal natuurlijk niet snel haar eigen fouten toegeven. Thuis ga ik toch maar eens wat meer boeken openslaan over Nederland en haar verleden in het Verre Oosten. Na deze reis zal het ook meer tot de verbeelding spreken.

Voor de krakkemikkige lift staat een rij van minstens een uur wachten. Buiten wat kantoorgebouwen is er weinig te beleven op de top van het monument. Een combinatie van mist en smog beperkt het zicht. Het stadspark rondom het Monument is wel interessant opgezet. Tussen het merendeel verdorde gras prijken een paar fonteinen. Het functioneert ook niet als stadspark. Alleen bij de ingang van het Nationaal Monument lopen wat mensen. In de verte op de normale straten van Jakarta is het druk. Daar speelt het leven zich af!

We blijken inderdaad een kamer gekregen te hebben in het hotel. Niet veel beter dan gisterenavond, maar in ieder geval iets schoner en met een eigen badkamer. We nemen de taxi naar Oud-Batavia. De TSK heeft ons voorbereid op een grote pokkenzooi. Dat blijkt het ook te zijn maar het bezoek is het ons meer dan waard. Hier moet veel van de Nederlandse invloed terug te vinden zijn. Tussen de stinkende puinhopen doorlopen we een oud VOC-pakhuis in. Binnen deze muren is het Maritieme Museum gehuisvest en inderdaad, Nederland is duidelijk terug te vinden. Ten eerste de museumsuppoosten. Twee van de vier spreken wat Nederlands. Daarbij is boven op de eerste verdieping bijna altijd de informatie vertaald in het Nederlands. Maquettes laten duidelijk zien hoe Oud-Batavia er in het verleden uitgezien heeft. Hier is nu bijna niets meer van over. Buiten kunnen we dit duidelijk zien. Op een toren en het museum na zijn gebouwen vergaan of zijn ze zo vervallen dat herbouwing onmogelijk is. In Nederland is bijna alles van de VOC bewaard gebleven en laat zien hoe vroegere tijden geweest zijn. In Jakarta is daar geen geld voor, logisch natuurlijk. Het oude Jakarta is nu overspoeld door mensen, dieren en veel vuilnis dat ligt te rotten op straat.

We lopen naar de oude haven en zien rechts de krottenwijken, de keiharde werkelijkheid. In de haven is het leuk om te zien hoe houtoverslag plaatsvindt. Oude schepen aan de kade, sjouwende mensen met hout, rechts de stapels planken en balken. Deze mensen moeten vast en zeker voor een hongerloon werken en op vroege leeftijd versleten zijn. Wat verkeer ik toch in een luxe positie! De taxi brengt ons terug naar het Monument. We drinken ergens wat en bezoeken een Visit Indonesia Year 1991 promotiedorp. Het is net een kermis.

Onder het genot van Bintang Bier schrijf ik m’n ervaringen van de afgelopen dag op en ga bijtijds slapen. De nacht zal kort zijn. Morgen moeten we om vijf uur ‘s ochtends in de rij staan voor een kaartje. De trein zal ons in acht uur vervoeren van Jakarta naar Yogyakarta.

Zaterdag   13 juli 1991: JAKARTA – YOGYAKARTA

Om half vijf worden we uit onze slaap gewekt door de wekker. We pakken alles snel in en willen weggaan. Peter kan z’n paspoort niet vinden en heeft sterke vermoedens dat het bij het geld opnemen gisteren achtergebleven is op de bank. Daar staan we dan. De bank is natuurlijk gesloten en ook de bewakers kunnen ons niet helpen. Er zit niks anders op. We moeten terug naar het hotel om de opening van de bank af te wachten. Ik val als een blok om kwart voor zes in slaap. Peter ligt zichzelf op te vreten en is om half negen snel pleite. Ik hoop op een goede afloop en slaap door. Het kost ons hooguit een dag en veel administratieve rompslomp voor Peter. Hij zal samen met mij terug moeten reizen naar Jakarta. Politie, ambassade dat kost allemaal veel tijd. Heel vervelend, maar gebeurd is gebeurd. Om twaalf uur voel ik dat het mis moet zijn. Ik dood de tijd met het teruglezen van mijn dagboek. Het is half twee wanneer Peter binnenvliegt. Teleurgesteld. De hele bank is overhoop gehaald, een company car heeft hem de hele stad doorgereden op zoek naar de vrouw die ons gisteren geholpen heeft en voor een bezoek aan de Nederlandse ambassade.

Om de gang in de vakantie te houden en het verlies aan tijd tot het minimum te beperken heeft Peter twee tickets weten los te peuteren voor de luxueuze nachttrein naar Yogyakarta. Ze zal om half acht vertrekken. Morgenochtend om half vijf komen we aan. Hoewel ik vanochtend vroeg de meest waarschijnlijke plekken voor een paspoort gecontroleerd heb, besluiten we allebei onze tassen nog eens ondersteboven te keren. Ik kijk m’n twee borstzakken na en wat vind ik, juist, het paspoort van Peter. Hoe is het mogelijk! Ieder bewaart z’n eigen paspoort. Ik weet al hoe het gekomen is. Peter gaf me gisteren het geld en daartussen zat z’n paspoort. Terecht! Maar wat een verhaal!

Peter beschuldigt zichzelf van reisamateurisme en vindt dat hij zijn zaakjes niet goed gecheckt heeft. Ach, gelukkig is het allemaal goed afgelopen en kunnen we verder zonder de nare gevolgen. Het is drie uur wanneer we neerploffen voor een brunch. We kunnen weer lachen en maken plannen voor de komende dagen. Vanavond en vannacht treinen, morgen als het kan de Borobudur. Daarna hebben we nog dik drie dagen voor de beklimming van de Merapi en de bezichtiging van het Dieng Plateau. We eten wat in het restaurant waar we gisteren ook heerlijke satés gegeten hebben en lopen naar het Gantsu station.

Zonder veel moeite laat ik Jakarta voor wat het is. Het blijkt inderdaad een hele arme stad te zijn zonder veel bezienswaardigheden. Een dag is voldoende om een goede indruk op te doen van deze 8 miljoen mensen tellende stad. Geen vergelijk met Bangkok, laat ik dat duidelijk stellen. Terwijl Peter z’n handjes aan het wassen is vraag ik om de rekening. Na een keer met kwade blik omgekeken te hebben wordt gebaard op te schieten. Het schiet nog niet op. Peter is terug en we hebben het inmiddels aan vier verschillende obers gevraagd. Peter staat op en loopt al weg. Het duurt echt te lang. Ook ik maak aanstalten en pak m’n tassen. Een zwart uniformpje loopt naar me toe en zegt dat de rekening komt. Bij de centrale kassa zie ik vijf mensen druk bezig en meneer komt aangesneld met de bon.

Op het station klopt het ook niet. Er staan drie treinen. Alleen de klassen staan erop vermeld. Er is maar 1 eerste klasse wagon die op het laatste moment aangekoppeld wordt. Enig navragen leert ons dat deze inderdaad ook voor ons bestemd is. In het donker zoekt iedereen met behulp van aanstekers naar zijn of haar plaats. Wanneer iedereen een plekje in de chaos gevonden heeft komt een blauw uniform en opent de elektriciteitskast. Alle knoppen gaan om. Ik zie het al voor me dat zijn haren recht overeind gaan staan bij het stoeien met de electriek. Het gebeurt niet. De lichten springen aan, de airco blaast en een t.v. wordt aangezet. Met een kwartier vertraging zet de trein zich in beweging.

Ik vang in het donker glimpen op van het andere Jakarta. Pure armoede. Mensen die slapen naast het spoor, huizen niet groter dan ons kippenhok thuis. Kleine kinderen zonder toekomst. In de verte straalt het verlichte National Monument. Dit zegt genoeg denk ik.

In eerste instantie begrijp ik niet waarom we first class reizen. De t.v. stoort aan alle kanten en staat veel te hard. De geserveerde maaltijd is ook al niet fris en hartstikke koud. De benen kunnen we niet echt kwijt onder de stoelen vanwege niet wegklapbare voetenbankjes. Maar in de tweede klasse zal het niet veel beter zijn en hier hebben we nog enige bewaking tijdens de slaapuurtjes. Tegen een uur of tien is iedereen vertrokken. We zijn wakker en halen leuke herinneringen naar boven van toen we nog klein waren en in de zandbak speelden. Af en toe stopt de trein om onverklaarbare reden en wanneer ze rijdt bonkt het aan alle kanten. Schrijven is onmogelijk. Ook dat hebben we dus beter geregeld in het westen. Rails gelijk aan elkaar leggen mag toch niet zo’n probleem zijn op een rotsbodem. De dekens worden uitgedeeld en de lichten doven. We moeten gaan slapen!

Zondag 14 juli 1991: YOGYAKARTA

Een nacht in de trein is natuurlijk geen echte nacht. Ik heb dan ook licht geslapen en zie om half zes de zon opkomen. Het uitzicht is mooi. De groene velden liggen in een dikke ochtendnevel gehuld. Dit zijn de plaatjes! Met twee uur vertraging arriveren we op het station van Yogyakarta. Het is ook hier een drukte van belang. Alles en iedereen loopt door elkaar heen. In Nederland mogen de sporen niet betreden worden. Hier lopen alle mensen over de bielzen heen en als het moet door de treinen. We passen ons snel aan en ik moet zeggen, het is wel gemakkelijk. We schrijven direct in voor een toer naar Prambanan en de Borobodur. Slapen heeft geen zin. Dat haalt het hele ritme weg. Vanavond er vroeg in dan slapen we onze vermoeidheid er wel weer uit. We frissen ons op en ontbijten snel.

De bus rijdt om 8 uur door. De eerste stop is het Prambanan-complex, een Hindoetempel van 1000 jaar geleden. Na een korte inleiding betreden we de resten van wat eens een enorm complex geweest moet zijn. Op dit moment wordt de tempel gerestaureerd. En dat is letterlijk een heel gepuzzel. Vroeger hadden ze geen cement om stenen gebouwen rotsvast neer te zetten. Alles werd op elkaar gestapeld en met gleuven en uitsteeksels werd voorkomen dat de boel los zou gaan zitten. Het gewicht van de stenen zorgt daarvoor. Restaureren houdt in dat alle losse stenen bij elkaar gepast moeten worden, geholpen door mogelijke reliëfs uitgehakt in de blokken. De moeilijkheid is dat stenen ontbreken. In het verleden waren het voor de mensen uit de omliggende streek prima bouwstenen voor hun eigen huizen. In nieuwe stenen wordt geen reliëf aangebracht. Het onderscheid tussen oud en nieuw blijft zo gewaarborgd.

Voor een klein halfuurtje spreken twee meisjes ons aan met hen in het Engels te converseren. Beiden willen later het toerisme in en zien dit als een goede mogelijkheid hun Engels te oefenen. Prima. Zij willen vooruit!

De volgende stop is een commercieel Batikhuis. De bedoeling is duidelijk. Toeristen moeten hier in de verleiding gebracht worden wat kleden te kopen. De touroperator vangt het geld. Voor beiden zit er winst in. Ze vergeten dat het voor het merendeel van de mensen stomvervelend is. Zo ook voor ons!

Gelukkig rijden we snel door naar de Borobudur. De kermis ruik ik al van verre. Vlaggen, enorme reclameborden, verkoop langs de weg en de ontelbaar vele touringcars. Goed, iedereen wil hem zien en waar toeristen zijn….. In het Borobudur dorp eten we met z’n allen wat waarna we naar het zevende wereldwonder lopen. Het is imponerend om te zien wat mensenhanden twaalf eeuwen geleden met primitieve middelen hebben kunnen laten verrijzen. Enorm, wat moet dit een werk geweest zijn. Alle stenen liggen los opgestapeld op elkaar. Toen is steen voor steen bij elkaar gezocht. De reliëfs zijn er laten uitgehakt. Ondanks dat het barst van de mensen weet ik op één van de niveaus een gang vrij van mensen te vinden. De reliëfs zijn niet zuiver maar wel duidelijk uit de stenen gebeiteld!

Boven op het hoogste niveau van dit complex blijk ik als blanke een bezienswaardigheid te zijn, vooral vanwege m’n lengte. Tot driemaal toe ben ik op de foto gezet met kleine Indonesische mensjes. Mocht ik werkloos worden dan ligt hier een mooie toekomst voor me weggelegd. Na twee uur rondkijken verlaten we het enorme bouwwerk en de omringende kermis. Met nog een commerciële stop keren we terug naar Yogyakarta. We vinden een hotel met zwembad en gaan vroeg slapen.

Maandag 15 juli 1991: YOGYAKARTA

Na een heerlijke nacht start vandaag een rustige dag in voorbereiding op de beklimming van de Merapi. We ontbijten aan de overkant bij zo’n typische Indonesisch restaurantje. Pa telt de centen, moeder bakt en geeft de orders door, de kleintjes serveren, een paar oudjes doen kleinere klusjes. En ze leven er allemaal van. Een paar heerlijke pannenkoeken worden voor ons geserveerd.

Een becan brengt ons naar het postkantoor. Ik neem hier een cheque op en bel Nijendal 3. Het is inmiddels een week geleden dat Peter Ruud gebeld heeft. Pappa en mamma zijn inmiddels thuis van vakantie en anders bel ik een paar dagen voor m’n thuiskomst. Zo, genoeg redenen om een telefoontje te plegen! Gelukkig ben ik luid en duidelijk te verstaan. Mamma klinkt heel ver weg. Ik kan haar amper verstaan. Indonesisch systeem! Eigenlijk had ik tussen kwart over zeven en half acht willen bellen. In Singapore zou dat wel gelukt zijn, hier om hele vage redenen niet. Alles is goed, ook met Maryse aan de andere kant van de wereld.

Het centrum van Yogyakarta ziet er best redelijk uit. De winkels zijn goed geordend en de straatverkopen hebben hun waar kleurig uitgestald op de stoep. De becans persen zich overal tussendoor. We kopen wat kaarten van de Borobudur. Gisteren waren er te veel mensen om mooie foto’s te kunnen maken en daarbij, in de hete zon verbleken kleuren heel snel door de felle zon. Er moeten meer zaken geregeld worden. Tickets voor de trein bijvoorbeeld. Ik wil donderdagochtend vertrekken vanuit Yogyakarta naar Jakarta. Peter wil diezelfde morgen naar een andere vulkaan, de Mount Bromo, reizen. Eerst word ik naar de loketten gestuurd. Slechts een hok is open. Een oudere man die geen Engels maar wel Nederlands spreekt wil voor mij tolken. De mogelijkheden om een ticket te bemachtigen raken snel uitgeput. Alleen zeven dagen van tevoren reserveren, anders de ochtend van vertrek in de rij liggen met een reële kans op nee. In Indonesië moeten andere manieren zijn. Na een iets aangedikt verhaal bij de Tourist Information word ik naar de “Stationsmeester” gestuurd. Hij maakt een reservering voor me. Alles is rond. Donderdagochtend voor vertrek alleen maar even mijn kaartje ophalen. Het is ons al vaker gezegd. In het kader van het Visit Indonesia 1991 wordt voor toeristen wat meer gedaan. Regels en procedures ten aanzien van reserveringen worden voor blanken minder strikt gehanteerd. Ook Peter doet goede zaken. Via via blijkt een comfortabele (ook die bestaan schijnbaar in Indonesië) bus naar Probollingo (bij Mount Bromo) te bestaan. Alles bij elkaar kost het een uur maar zo gaat dat in Indonesië. We zijn er aan gewend geraakt in al die weken. Toch is dat wel grappig. Mensen die pas een week in Indonesië zijn hebben vaak als eerste verhalen over ervaringen die verband houden met de ongeregeldheid in dit land. Ik heb het de eerste week ook gehad maar op gegeven ogenblik verdwijnt dat. Indonesië is Indonesië. Het land moet genomen worden zoals het is. Het tempo en het niveau van ontwikkeling ligt eenvoudigweg lager dan in een westers land. We houden er gewoon rekening mee en stellen ons erop in. Als er weer eens wat fout gaat kunnen we ook alleen maar lachen in de zin van: “zie je wel, dacht ik het niet”. Zo hebben we nog eens lol ook, want het is af en toe een behoorlijke klerezooi.

Zo ook vandaag in de becar. We spreken een prijs af voor een enkeltje Postkantoor. “For 500 wait for you, bring back to hotel?” “Tidar, only postoffice!” “What you do leave postoffice?” “Nothing, only postoffice and that’s it!” De becar zet zich in beweging. Onderweg begint het gezeik weer. “Wait for you by postoffice?” “Tidan, tidan, no no en hou nou je kop dicht!” Dat is wel mannelijk. Schelden verstaat niemand al moeten we soms oppassen. Vooral ouderen spreken nogal eens Nederlands. Paar seconden stil “Bring you to Batik, wait, bring back to hotel for 500!” “Begin je nou weer, tidar, tidar!” Vlak voor het postkantoor. “500, wait for you, after bring back!” “No, no, no, we pay, you go!” “Batik”. We reageren niet meer. Voor de batik zal hij wel geld krijgen. Zo’n arme sloeber, ach hij zeurt ook alleen maar om geld of betaald slapen.

Terug in ons hotel drinken en eten we wat. We hebben wat uurtjes over. Om tien uur worden we vanaf het hotel opgehaald. De bus brengt ons samen met de groep naar de voet van de meest actieve vulkaan van Indonesië. Een nachtelijke tocht te voet moet ons een prachtige zonsopgang opleveren. De uurtjes vullen we met schrijven, luieren en het vullen van de maagjes. Er zal wel wat gepresteerd moeten worden vannacht.

Naschrift

De tocht naar de top van de Merapi was geweldig. Best zwaar en koud, maar alle inspanningen waard. De zonsopgang was zo indrukwekkend. Boven de wolken met enkel andere vulkaantoppen door het wolkendek heen. Daarmee kwam ook een einde aan de vakantie na nog samen een dagje het Dieng-plateau gezien te hebben. Ik treinde terug naar Jakarta. Peter vervolgende de reis nog twee weken naar Bali. Tja, meer tijd! Ik moest terug naar Rotterdam voor tentamens. Via Singapore en Bangkok reisde ik naar Amsterdam en het vertrouwde Driebergen. Een dag later met m’n racefiets naar Rotterdam!